Een moeder komt voor een opvoedopstelling. Ze heeft eerder een tafelopstelling gedaan die heel helend bleek, zowel voor haar zelf als in de relatie met haar moeder. Nu komt ze voor haar zoon van bijna acht jaar. Ze is duidelijk gek op hem, ook al vertoont hij in haar ogen geen makkelijk gedrag. Hij luistert vaak niet en is nieuwsgierig en eigenzinnig.

 

Een moeilijke start

Ze voelt zich schuldig en verdrietig omdat haar zoon geen goede start heeft gehad. Haar dochtertje was pas 6 maanden toen ze weer zwanger bleek en ze wilde niet zo snel weer een kind. Bovendien was ze teleurgesteld dat het een jongen zou worden.

Na de geboorte bleef haar zoon huilen. Ze kon daar niet mee omgaan. “Ik was afschuwelijk tegen hem”, zegt ze huilend. Pas later bleek hij dat zeer allergisch was en pijn had gehad. Ze voelt zich schuldig en wil nu alsnog helen voor haar zoon wat geheeld kan worden. “Hij mag het meest vervelende gedrag vertonen als hij maar het gevoel heeft dat hij er mag zijn”.

 

Kind voelt zich net zo groot als de ouder

In een opvoedopstelling werken we met vloerankers. Ze kiest ankers voor zichzelf en haar zoon.

Als ze op haar eigen anker gaat staan voelt ze haar zoon naast zich. Ze staan hand en hand en kijken nieuwsgierig naar de wereld. Dan realiseert ze zich ineens dat haar zoon net zo groot voelt als zijzelf, alsof ze gelijkwaardig zijn. Hij hoort niet naast haar. Ze wil hem achter zich hebben maar weet dat daar haar vader hoort. Haar zoon weet ook dat dat niet zijn plek is. Daarom leggen we hem even aan de zijkant, hij komt later terug in de opstelling.

Als haar ouders erbij komen kijken ze beide langs haar heen. Zij kijkt precies tussen haar ouders door.

Ze kan niet voelen dat haar ouders haar ouders zijn en zij het kind. Ze voelt zich groot en heeft het gevoel alles te kunnen oplossen.

Relatie tussen ongeboren broertje en zoon

Dan voelt ze dat haar ouders naar haar zus en broertje kijken en legt hun ankers er bij. Ook het niet geboren oudste kind. Haar broertje was een nakomertje, hij kwam toen zij bijna acht was.

Ze realiseert zich dat zij net zo oud was als haar zoon nu. Ze kiest dezelfde kleur anker voor haar broertje als voor haar zoon.

 

Niet gezien

Na enige ordening staat zij tussen de kinderen, tegenover haar ouders. Haar ouders kijken naar de andere kinderen, niet naar haar. Zij is nog steeds gericht op wat er tussen / achter haar ouders staat. Als ik vraag waar ze naar kijkt, weet ze dat het iets zwarts is. Dat legt ze er bij.

Haar ouders kijken er niet naar en kunnen het niet oplossen, het heeft altijd tussen hen in gestaan. Haar ouders zijn niet in staat om het op te lossen, dat moet zij doen. Ze weet niet wat het is.

 

Kind kan het niet oplossen

Als ze het lot van haar ouders er bij legt, wat hun overkomen is waardoor ze geworden zijn wie ze zijn, voelt ze zich kleiner worden. Ze kan haar ouders nu zien met hun lot. Zij zijn haar ouders, de groten en zij is hun kind, de kleine. Zij kan hun dingen niet oplossen, hoe hard ze het ook geprobeerd heeft. Het lucht haar op dat ze die last niet meer op zich hoeft te nemen.

We leggen de oorsprong, de bron van het leven erbij;  het Hogere, zodat ze kan voelen dat niet alles in het leven op te lossen is. Het lot is soms iets dat je hebt te nemen.

 

Kind mag kind zijn

Als ze het met haar ouders heeft afgerond kan ze hetzelfde voelen naar haar zoon. Ze kan het tegen hem zeggen: dat zij haar lot heeft en hij het zijne. Dat zij haar eigen dingen oplost op haar manier en dat hij het niet voor haar hoeft te doen. Ze ziet hem kind worden en blij zijn. Nu klopt het, hij is vrij en mag leven.