Eva, moeder van Stelle van 12 en Goof van 9 kwam bij mij voor een opvoedopstelling. Ze worstelde met haar gevoel richting haar dochter Stelle.
In een opvoedopstelling, waarbij geen kinderen aanwezig zijn, plaatst de ouder tegels op de vloer, die representatief zijn voor ouder en kind. De dynamiek die hier uit spreekt vormt de start van de opstelling. De begeleiding die volgt is er op gericht onuitgesproken woorden of onbewuste ervaringen tussen ouder en kind helder te krijgen en te helen.
In het voorgesprek vertelt Eva wat haar dwars zit. ‘Ik kan me zó snel aan haar irriteren. Eva kijkt me verdrietig aan, terwijl ze zegt: ‘En het lukt me ook niet goed om haar te troosten.’ Haar stem klinkt zacht als ze verder gaat: ‘Waarom kan ik haar niet geven wat ze van me verlangt? Ik wil er zó graag zijn voor haar, maar het lukt me gewoonweg niet.’
Ik vraag haar 2 tegels neer te leggen. Eén voor haarzelf; één voor haar dochter. Eva legt de tegels neer. Haar kijkrichting is- letterlijk – uit het raam, naar buiten gericht. Dochters blik is op haar gericht.
‘Hoe is het hier met jou?’, vraag ik Eva. Ze haalt haar schouders op en zegt: ‘Ik voel haar ogen, maar wil niet naar haar kijken. Wat wíl ze tóch van me?’ Het klinkt boos en verdrietig tegelijk.
Als begeleider van een opstelling weet ik dat wat er tussen moeder en dochter speelt iets kan zijn dat tussen moeder en haar moeder of ander familielid heeft gespeeld. Een blik van haar dochter kan weer hetzelfde gevoel oproepen als van vroeger. Daarom vraag ik Eva haar gezin van herkomst neer te leggen. Ze pakt 3 tegels. Vader, moeder en zus. Haar zus legt ze ver uit zicht; vader en moeder naast elkaar, met hun kijkrichting naar haar. Ze draait haar eigen tegel naar hen en kijkt hen aan.
Ik vraag haar hoe het met haar is, hier op deze plek, als dochter en zus. ‘Het liefst zou ik me weer omdraaien en naar buiten kijken’, zegt ze. ‘Maar dat doe ik niet, want dáár gaat het ook niet goed met me’. Ik vraag haar: Wie is hier groter? Jij of je ouders?’ Eva geeft geen antwoord en daarom vraag ik haar of ze tegen hen kan zeggen: ‘ik ben de kleine; jullie zijn de groten’. Eva kijkt mij pijnlijk verrast aan. ‘Zo voelt het al heel lang niet’, zegt ze. Ze vertelt hoe ze zorgde voor haar zus. ‘Het leek wel alsof mijn ouders dat niet konden. Toen niet en nu nog steeds niet….’
Ik vraag Eva of ze haar ouders wil vertellen wat ze nodig heeft. Eva richt haar blik op hen en zegt: ‘Ik wil niet zorgen voor mijn zus. Het is júllie kind. Niet het mijne.’ En als vanzelf volgt: ‘ik ben de kleine; jullie zijn de groten!’
Ze huilt. Dan een zucht. Daarna kijkt ze achterom naar haar dochter. Ze draait zich helemaal om naar haar. Als ze ook nog de tegels van haar man en zoon in de opstelling legt, zegt ze dat dit veel beter voelt. Sterk en rustig, geeft ze aan.
‘Hoe is het hier tussen jou en Stelle?’, vraag ik haar. ‘Ik wil haar zeggen dat ik voor mezelf kan zorgen. Dat zij mijn dochter is. En ik haar moeder, de grote.’ Uit haar stem klinkt rust en kracht. ‘Misschien is dát wat ze van mij wilde weten….’, zegt Eva.
Later vertelde Eva mij dat ze zich na de opstelling ontlast voelde en er écht meer kon zijn voor Stelle. Iets waar ze heel erg blij mee is. En Stelle óók!
Door: Marjanne Roodenburg
Praktijk: Marjanne Roodenburg